Het leven van Aristoteles
Hoofdstuk II
Op een dag wilde de slechts 5-jarige Aristoteles, in zijn stad Sagire, bij de tempel van de valse god Apollo gaan zitten. De tempel bevond zich op een kleine helling aan het oostelijke uiteinde van de stad. Het kind hield ervan om naar de hoge witte stenen zuilen, die met de blauwe lucht contrasteerden, te kijken.
Toen hij de treden van de tempel naderde bleef hij, als gestopt door een onzichtbare kracht, plotseling staan. Niet begrijpend wat hem overkwam, draaide hij zich om naar de stad om zijn moeder Phaetis te roepen die niet ver was, maar er kwam geen geluid over zijn lippen. De angst begon zijn ziel te verlammen, toen een donderslag luid boven de tempel knalde. Een bliksemschicht sloeg in het midden van de tempel, waardoor die aan de voeten van het kind volledig instortte.
Dan galmde een krachte stem, die de hemelen deed trillen, in de geest van Aristoteles, en zeidde tot hem:
"Ziehier wat mijn kracht doet met de idolen die zich als goden laten verheerlijken. Zoek naar de enige God, de Waarheid en de Schoonheid, want een dag zal komen dat Hij alles zal herstellen."
Verdwaasd viel het kind flauw op de grond.
Toen hij zijn ogen weer opende, lag hij in het ouderlijke huis en hing zijn moeder lieflijk over hem heen:
"Mijn zoon wat is er gebeurd? We hebben je ineengezakt bij de tempel teruggevonden, je keek naar de hemel. Is het God die je zag? Wie heeft de tempel vernietigd?"
Maar het kind antwoordde niet en bekeek zijn moeder met de ogen van iemand die voor het eerst zag.
Plots nam hij het woord:
"Liefste moeder, alstublieft, zeg mij wat is de Waarheid?"
Het was een lieve vrouw maar haar ziel was nog vol van heidense gedachten en ze kon niet antwoorden. Ze boog zich over haar zoon, kuste zijn voorhoofd en sloot hem liefdevol de ogen.
"Ik hou van je mijn zoon , is dat niet het belangrijkste? Slaap nu, morgen komt je vader terug van de oorlog en je moet hem met trots ontvangen."
Ze stond op en verliet de kamer met haar ziel gevuld met angst .